De man werd ervan verdacht in oktober 2010 in Vlissingen, alleen of samen met een vrouwelijke medeverdachte, een andere man te hebben gedood. Het levenloze lichaam van het slachtoffer werd in oktober 2010 aangetroffen in de woning in Vlissingen waarin de verdachte samenwoonde met de vrouwelijke medeverdachte, met wie hij toen een relatie had. Het slachtoffer was overleden als gevolg van het uitoefenen van geweld op zijn hals.
Betrokkenheid medeverdachte
De vrouwelijke medeverdachte werd aanvankelijk als hoofdverdachte aangemerkt, omdat zij aan de politie gedetailleerd had verklaard dat zij het slachtoffer om het leven had gebracht door middel van verwurging met een USB-kabel. Later trok zij haar bekennende verklaring in.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant sprak haar in 2011 vrij van betrokkenheid. In hoger beroep legde het hof haar in 2013 echter een gevangenisstraf op van 8 jaar. Na cassatie bij de Hoge Raad is de zaak vervolgens verwezen naar het gerechtshof Den Haag. Daar werd zij in 2016 onherroepelijk vrijgesproken van betrokkenheid.
Artikel 12 Sv-procedure: klacht niet-vervolgen strafbaar feit
Nadat de vrouw onherroepelijk was vrijgesproken van betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer, startten de nabestaanden een ‘artikel 12 Sv-procedure’ bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch met het verzoek de mannelijke verdachte alsnog te vervolgen. Dit verzoek is in 2017 gegrond verklaard, waarna de man in 2021 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar voor doodslag. De man ging tegen deze beslissing in hoger beroep.
Oordeel hof
Het OM en de advocaat van de verdachte betoogden, zowel bij de rechtbank als in hoger beroep, dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het slachtoffer heeft gedood. Het hof sluit zich hierbij aan en spreekt de verdachte daarom vrij.